Een antwoord op 8 veelvoorkomende vragen
Hoeveel honden en katten worden gebruikt in Belgische laboratoria?
Volgens de officiële statistieken werden er in België in totaal 1578 honden en 120 katten gebruikt voor wetenschappelijke experimenten in 2014.
Details per regio:
Wallonië: 31 honden en 30 katten
Vlaanderen: 1.539 honden en 90 katten
Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 8 honden.
In 2013 ging het om 633 honden en 111 katten. In het algemeen wordt geen uitleg verschaft over de redenen waarom in een bepaald jaar meer of minder katten en honden als proefdier worden gebruikt.
Bronnen: Bruxelles Environnement; Service public de Wallonie, service du Bien-être animal; Departement Leefmilieu Vlaanderen, Natuur en Energie, dienst Dierenwelzijn
Waar vinden die experimenten op honden en katten plaats?
Info over waar de proeven plaatsvinden, ontbreekt in de officiële statistieken, maar uit wetenschappelijke publicaties blijkt dat de onderzoeken met honden en katten meestal door de Universiteit Gent worden uitgevoerd: 35% van de honden- en 69% van de kattenonderzoeken. Bij de hondenproeven staan op de tweede en derde plaats respectievelijk de Universiteit van Luik en Janssen Pharmaceutica. Bij de kattenproeven staat de KU Leuven op de tweede plaats. De derde plaats wordt gedeeld door de Universiteit van Luik, de Universiteit van Antwerpen en Janssen Pharmaceutica.
Aan welke soorten proeven worden de dieren onderworpen?
Op basis van de beschikbare informatie kunnen we afleiden dat katten en honden worden onderworpen aan verschillende ingrepen in het kader van experimenten: injecties, puncties, het inbrengen van katheters, elektrische schokken, het toedienen van medicijnen, operaties, verwondingen,… De beschrijvingen van de experimenten zijn trouwens erg onvolledig. Het is dan ook onmogelijk een goed idee te krijgen van de effecten (de duur en de intensiteit van de elektrische schokken, welke medicijnen,…) die deze ingrepen hebben op de dieren.
Wat is het doel van deze experimenten?
In de officiële statistieken wordt bijna nooit vermeld wat het doel is van de experimenten. Dat was enkel het geval in het rapport van 2005 (België) en twee Gewestelijke rapporten van 2014 (Brussel en Wallonië). Áls het doel van een experiment al vermeld wordt, gebeurt dat in algemene termen, en we krijgen enkel een idee van het hoofddomein van de tests.
Zo werden in 2014, volgens de beschikbare en onvolledige gegevens, honden en/of katten gebruikt voor fundamenteel onderzoek, voor toegepast onderzoek, reglementaire tests, routineproductie en veterinair onderzoek.
Honden en katten? Wat met andere diersoorten?
Het uiteindelijke doel van GAIA is om minstens te komen tot een geleidelijke afschaffing van experimenten op dieren met gevoelsvermogens, om ze volledig te vervangen door tests die gebruik maken van proefdiervrije methodes. GAIA wil het aantal dieren in laboratoria geleidelijk terugschroeven door jaarlijkse streefcijfers of quota voorop te stellen. Bijvoorbeeld: elk jaar 5 % minder dieren. Uit de relevante cijfergegevens blijkt dat het aantal proefdieren in laboratoria ten opzichte van 1997 is afgenomen. Het gaat echter niet om een constante of gecontroleerde daling, maar om een willekeurige trend.
GAIA eist dus een echte beleidsstrategie om het aantal dierproeven te verminderen. Daarvoor zijn er twee mogelijke benaderingen:
a) volgens het onderzoeksdomein:
het aantal dieren dat voor proeven wordt gebruikt structureel terugdringen in bepaalde vakgebieden, zoals toxicologische tests.
b) volgens soort:
het terugdringen en uiteindelijk helemaal verbieden van proeven op bepaalde diersoorten: primaten, honden en katten. Dit is niet de benadering die de grootste getalsmatige vermindering met zich mee zal brengen, maar deze komt wel tegemoet aan de wens van een erg grote meerderheid van de bevolking, die principieel tegen dierproeven op deze soorten gekant is, en het is een bijzonder positief en progressief signaal.
In deze optiek is het einde van proeven op honden en katten een redelijke, logische en vooruitstrevende maatregel: in onze samenleving onderhouden we een sterke emotionele, empathische en sociale band met deze gezelschapsdieren. Ze worden beschouwd en behandeld als volwaardige leden van ons gezin. De maatregel krijgt ook steun bij de bevolking (meer dan 8 Belgen op de 10 zijn pro), en kan ook gezien worden als het ethische vervolg op het verbod op dierproeven met mensapen.
Bron: opiniepeiling Ipsos (2015), uitgevoerd in Vlaanderen, Brussel en Wallonië.
Wat met het veterinair onderzoek?
GAIA is gekant tegen het uitvoeren van tests op honden en katten, als dat betekent dat gezonde dieren doelbewust ziek gemaakt worden, of als ze vergiftigd, verminkt en/of gedood worden tijdens de experimenten. We verzetten ons tegen tests die de fysieke en psychische integriteit van de dieren schaden.
Maar als het de gezondheid van dieren en mensen vooruit kan helpen, is GAIA niet gekant tegen onderzoek naar een behandeling van dieren die op natuurlijke wijze een ziekte opliepen – mits het onderzoek zich beperkt tot de ziekte in kwestie, en dat er slechts één diersoort bij betrokken wordt (geen tests op honden met het oog op de genezing van katten). Een voorbeeld dat aanvaardbaar is: onderzoek op katten met kattenaids, met als doel het ontwikkelen van een remedie tegen deze kattenziekte.
Dit uiteraard op voorwaarde dat de dierlijke patiënten in omstandigheden gehouden worden die de huiselijke omgeving zo dicht mogelijk benaderen en hen zo veel mogelijk comfort bieden, overeenkomstig hun noden. Andere voorwaarde: het ‘baasje’ van de dierlijke patiënt moet hiervoor zijn toestemming geven, en vooraf goed ingelicht worden over de slaagkansen, de baten en de risico’s die voor het betrokken dier mogelijk gepaard gaan met het onderzoek.
GAIA kan ook aanvaarden dat dierlijke karkassen, organen of lichaamsdelen (schildklieren bijvoorbeeld) worden gebruikt voor experimenten – dat is overigens al het geval – als ze tenminste op een ethische manier worden verkregen (verkeersslachtoffers, dieren die geëuthanaseerd moesten worden of een natuurlijke dood stierven). In de huidige omstandigheden is dat een manier om te vermijden dat honden en katten speciaal worden gekweekt om er proeven op uit te voeren, en om op termijn te worden gedood. Dit kan dus dierenlevens te sparen.
Zouden de onderzoekers alternatieve methodes gebruiken als ze konden?
De onderzoekers die dieren willen onderwerpen aan experimenten zijn verplicht om te vermelden waarom ze geen vervangende methode kunnen gebruiken, zonder dieren dus. In theorie zijn dierproeven enkel toegelaten als er geen enkel alternatief voorhanden is. Toch geven de onderzoekers niet altijd een duidelijk antwoord op die vraag, of ze beantwoorden hem helemaal niet. Ondanks het bestaan van ethische commissies in de schoot van de onderzoeksinstellingen doet alles vermoeden dat de onderzoekers te veel vrijheid krijgen bij het gebruik van dieren.
Bovendien rijst er twijfel over de kennis van de onderzoekers over alternatieve methodes die dierproeven vervangen. Sommige proeven kunnen ook worden uitgevoerd op vrijwilligers (mensen – of dieren voor veterinair onderzoek, op voorwaarde dat het om dieren gaat die al ziek zijn, en dat hun ‘baasje’ goed werd ingelicht en zijn of haar akkoord heeft gegeven).
Doen deze proeven de dieren echt lijden?
In de beschrijving van elk onderzoeksproject moeten de onderzoekers een antwoord geven op verschillende vragen over het ‘welzijn’ van de honden en de katten die onderworpen worden aan experimenten. Veeleer gaat het om de effecten, het ongemak en de mate waarin de tests de dieren doen lijden. Maar de onderzoekers antwoorden vaak in vage termen, of ze antwoorden helemaal niet. Voor proeven die overduidelijk pijn veroorzaken wordt het ‘ongerief’ soms zelfs omschreven als “licht”. Dat is bijvoorbeeld het geval voor een experiment waarbij de achterpoot van de proefhonden wordt gestimuleerd via een elektrode om de maximale spierkracht te meten, als er letsels worden toegebracht aan de gewrichtsbanden van de dieren, of als er telemetrie-apparaten worden inbracht bij de dieren,…
Ook de stress die de dieren ervaren, wordt slechts zeer zelden vermeld. Proeven, tot slot, die leiden tot de dood van de dieren worden vaak omschreven alsof ze een “licht ongemak” veroorzaken, of ze krijgen de omschrijving “geen negatieve effecten verwacht”. De impact op het welzijn van de dieren wordt duidelijk geminimaliseerd.
Tenzij anders vermeld komt de beschikbare informatie op deze pagina uit het rapport ‘Het gebruik van honden en katten bij dierproeven in België’, gerealiseerd door Elif Stepman (Universiteit Gent, 2016).